“Alles bestaat
van niets bewust
Alles bestaat
maar niets stelt mij gerust”
(J.Bernlef)
‘Sluit je ogen en tel tot tien.’
Het meisje gehoorzaamt blindelings. Vanop een zichzelf beschermende afstand staat Monsieur rood aangelopen en onwennig toe te kijken. Zijn furie is gelijk aan die van zijn oudste dochter. In de tuin waar het tafereel zich afspeelt, lijken alle vogels hun adem in te houden. Zelfs de wind ontzegt de kruinen van de bomen hun ritselend spel.
Op de grond, aan de voeten van Adèle, ligt de kater erbarmelijk te zieltogen. Bloed vermengt zich met het witte dons onder zijn kin, op de plek waar hij zo even werd geraakt door een met nagels bezette plank.
...zeven ...acht ...negen ...tien.
Adèle opent haar ogen, maar de ontzetting is niet geweken. Haar hand blijft klauwen in de rokken van haar min die haar zonet tot dit bedarend bedoelende ogensluiten en aftellen heeft aangemaand. De aanblik van de gewonde kater, door haar eigen hand bewerkstelligd, drijft een wig door haar kinderhart. Het lijkt alsof er in de tuin van het domein La Charente waar ze de afgelopen elf jaren heeft doorgebracht, een eeuwigdurende herfst is ingezet. Alsof het zware, bang makende deken van de Afrikaanse duisternis uit haar vaders verhalen haar wereldje heeft ingehaald.
Kewoluku, sist Monsieur tussen zijn tanden als sprak hij een vloek over Adèle uit. Dwaas.
Het is Allerzielen vandaag. In de hemel worden de knekels en schedels samengeharkt en aan de levenden getoond in de gedaante van wolken. Zo blijven de doden minder dood dan de bij leven afwezigen.
(uit 'De min', iets in wording)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten