zaterdag 17 januari 2015

VERMAN JE

Thuisgekomen haalde Hofman het rolluik aan de straatkant op. Het was al ver na de middag en de voorkamer, die ook zijn slaapkamer was, had al maanden geen daglicht meer gezien. Hij woonde op het gelijkvloers van een oud herenhuis. Boven hem hokte de meestal dronken maar verder best aardige huiseigenaar. Ze kruisten elkaar heel af en toe in de gang. Hofman vond dat er rond de man in alle seizoenen een geur van herfst hing. Van rottend blad, nat geregend hout.
    Maar het binnenvallende licht dwong Hofman nu ook om zijn eigen désarroi onder ogen te zien. En te ruiken. Er hing een zure geur van oude slaap, whiskey en droog zaad in de slaapkamer. Het was er een zootje. Rondom zijn bed lagen verkreukelde tissues, alsof er een kluns in de weer was geweest met origami.
    Hij opende nu ook de dubbele deur die toegang tot de woonkamer gaf. De rommel was er niet minder groot. De keukentafel lag bezaaid met oude kranten, lege en halfvolle koffiemokken, borden en bestek. Hij voelde zich betrapt in zijn eigen huis, het was alsof iemand anders het hem liet zien, hem zijn wanorde onder de neus wilde wrijven.
    Heb jij hier gelèèfd, Hofman?, dacht hij.
    Hij bleef in het deurgat staan, rook, keek en luisterde. Er drong nu ook een geluid tot hem door dat er al veel eerder geweest moest zijn. Het klonk ver weg en toch dichtbij, scherp en nijdig, als het tjirpen van een krekel. Roerloos als een jager bleef hij staan. Het duurde even voor hij de oorzaak achterhaalde: het brandalarm behoefde nieuwe batterijen.
    Zo gesteld hij was op precisie en eenduidigheid, zo slordig en achteloos was hij altijd al op zichzelf geweest. Maar misschien was dat helemaal geen tegenspraak, beantwoordde het aan de eenvoudigste aller natuurkundige eigenschappen, die van het magnetisme.
    Ja, zo leefde hij hier nu al enkele maanden zonder die verloedering zelf in de gaten te hebben.
    Een half jaar geleden was hij zijn job verloren. Ook dat had hij niet zien aankomen. Hij werkte als arbeidspsycholoog voor het stedelijk onderwijs. Hij was ontslagen, maar omdat de directie zijn toekomstige kansen op een job niet wilde hypothekeren, hadden ze daar een 'beëindiging van de samenwerking in onderling overleg' van gemaakt. Het verwonderde hem ergens dat zijn nieuwe werkgever, die toch zo gesteld was op meten en weten, dat doorzichtige trucje niet had doorgeprikt. Of misschien deed de man in het maatpak alleen maar alsof dat niet zo was?
    Jarenlang had Hofman zich gewaardeerd geweten door directie en nog meer door de leerkrachten die hij opving en begeleidde met hun almaar talrijker wordende klachten over werkstress, burn-outs en andere ongemakken. Soms had hij zich ook hier afgevraagd in hoeverre het aanbod de vraag had gegenereerd. Ook de directie worstelde daar klaarblijkelijk mee, getuige de lichte druk die hij in de maanden voorafgaand aan zijn ontslag was gaan voelen om het kaf van het koren te scheiden, de behoeftigen van de plantrekkers.
    Hofman nam een vuilniszak en graaide met beide handen naar de rotzooi die hij rond en onder zijn bed had verzameld. Sommige tissues kleefden aan de plankenvloer, hij krabde er met zijn nagels de restjes van af.
    Je kon het ruiken als iemand ongelukkig was. Hij had er op den duur geen moeizame, aftastende intakegesprekken meer voor nodig gehad. Hij herinnerde zich de zwaarlijvige leraar chemie die al dagen een walm met zich mee droeg in de klasgangen en de lerarenkamer, voor hij in het kantoortje van Hofman verkruimelde en brak. Er liep een gerechtelijk onderzoek tegen hem voor huiselijk geweld. Zijn partner had de klappen gekregen die hij niet aan de hem pestende leerlingen had mogen en kunnen geven.
    Hoe dik ook het vel van man en vrouw, hoe sterk en zelfbewust ook de mens: Hofman onderkende na verloop van tijd in elk van hen feilloos het kwetsbare weefsel. Hij wist waar de veer zat die ooit zou springen indien er niet tijdig werd ingegrepen.
    Terwijl hij het raam op een kier zette, dacht hij tevreden aan een van de levenslessen die hij deze ochtend ook te berde had gebracht tegenover de man in het maatpak. Mensen, niet anders dan huizen, moet je luchten om ze leefbaar te houden.
    Ja, Hofman was een geschikte poortwachter. Hij wist van kaf en koren en hoe je het een van het ander moest scheiden. De economie kon niet draaien op verknipten, de tijden waren al moeilijk genoeg. Wie evenwicht ontbeerde, werkte niet naar behoren.
    Hij maaide met een brede zwaai van zijn arm oude kranten van tafel en verdrong de gedachte dat ook hij plots, nu een half jaar geleden, in de ogen van sommigen kaf moet zijn geweest.
    'Er zijn klachten', kuchte de directeur die hem op zijn bureau had ontboden. Hij kon of mocht niet in detail treden en Hofman had natuurlijk alle recht om in beroep te gaan tegen zijn ontslag, al moest hij daarbij natuurlijk ook aan zijn toekomstkansen denken niet?
    Hofman had bij het gesprek geen spier vertrokken. Het stemde de directeur ongemakkelijk. Hofman had niet beseft hoezeer het de man sterkte in de juistheid van de beslissing om hem de laan uit te sturen.
    De directeur voelde zich, als mens en omwille van de jarenlange goede samenwerking, verplicht om toch een tip van de sluier te lichten.
    'Sommigen vinden je, wel, te cynisch'. Hij liet een stilte vallen, Hofman bleef stoïcijns voor zich uit kijken. Hij hield zijn blik gericht op een poster die achter de rug van de directeur hing. Samen school maken, stond er in kleurrijke chocoladeletters.
    'Luister, Hofman', kuchte de directeur opnieuw. 'Ik zeg dit niet zonder aarzeling, maar zou het kunnen dat je zelf last hebt van – hoe heet het?, het is jouw vak, niet het mijne – een burn-out?'
    Weer zei Hofman niets.
    'Je zou niet de eerste hulpverlener zijn die zich zo hard inzet voor een ander dat hij de eigen nood vergeet. Ik zou je een time out gunnen, heus. Maar de klachten waren te hardnekkig en te consistent om ze in de wind te slaan. Ik zou je dit eigenlijk niet mogen vertellen, maar de onderwijsraad was vrij unaniem.'
    Hofman had zijn bureau leeggemaakt en was vertrokken zonder verdere plichtplegingen. Hij had niet de gewoonte om te vechten wanneer hij een strijd al bij voorbaat verloren achtte. Una salus victis, nullam sperare salutem. Vergilius. Verliezers hebben maar één zekerheid: ze moeten geen heil verwachten.
    Hij pleurde de lege borden en koffiemokken in de spoelbak.
    Natuurlijk had hij een vermoeden van wat hem overkomen was. Eén keer had hij gezondigd tegen de gedragscode van zijn vak. Hij had zijn afstand verloren, zijn persoonlijk belang oneigenlijk bevorderd.
    Ze heette Nina, doceerde Nederlands en Engels in één van de moeilijkste scholen van de stad. Ze was hem al vaker opgevallen wanneer hij op die school moest zijn, vaak, voor moegetergde collega's van haar. Ze was niet bijster mooi, zag er eerder schriel en tenger uit, maar ze had lange benen die bij elke stap de banaliteit van de rest van haar voorkomen ontkrachtten. Als ze zijn pad kruiste in de gangen, lachte ze hem lief toe. Ze rook lekker.
    Op een dag zat ze voor hem in zijn kantoor. Na twee zinnen stortte ze in. Een prachtig hoopje ellende. Ze vertelde hoe enkele moslimjongeren haar verrot hadden gescholden. Sale pute. Hoe ook een vader zijn beklag had gedaan over haar te korte rok. En dat ze nu niet wist of ze moest toegeven aan die dwingelandij en een broek moest gaan dragen of net niet.
    Hofman had onwillekeurig naar haar benen gekeken. Hij vond het geen goed idee om op deze school kortgerokt voor de klas te staan, maar dat zei hij niet. Daar moest de zorgcoördinator, die ook over diversiteit ging, zich maar het hoofd over breken.
    Hij had samen met haar een traject uitgestippeld. Het duurde niet lang of hij begreep dat ze ook thuis zorgen had. Door de gebeurtenissen op school voelde ze zich onzeker, gebruikt, afgewezen. En omdat ongeluk altijd en overal afstoot, was ze gaandeweg behalve zichzelf ook haar man aan het verliezen. De onrust in haar vrat aan hun beider lust.
    Langzaam, sessie na sessie, had Hofman haar weer doen voelen, ademen, leven. Zo omschreef ze het zelf en ze was er hem erg dankbaar voor. Hij had tijdens hun gesprekken niet veel hoeven te zeggen, maar hij wist dat hij op de juiste knopjes duwde. Cliënten tonen zich vaak verwonderd over zoveel efficiëntie, ze beseffen niet dat ze het zelf sturen met hun half gemompelde zinnetjes, hun zuchten of zelfs maar hun lichaamstaal. De therapeut hoeft de bal maar binnen te tikken.
    Hij zag hoe ze vermande voor zijn ogen. Ze zei ook te vinden dat niet langer zij, maar haar man het probleem was.
    'Eigenlijk is het een lul', zei ze op een gegeven moment. Ze waren toen beiden in de lach geschoten. En toen ze uitgelachen waren, hadden ze elkaar woordeloos de maat genomen.
    De lust heeft zijn rede die aan geen enkele wiskundige regel beantwoordt. Ze waren in het gesloten en verduisterde economaat van de school beland. Tussen stapels blanco schriften en dozen vol potloden en pennen had hij haar snoeihard genaaid.
    Daarna was ze niet meer komen opdagen. Zelf begon hij de school te mijden. Als hij er toch moest zijn en ze kruisten elkaar in de gang, ontweek ze zijn blik. Ze droeg nu een broek. Later ontdekte hij dat haar man in de onderwijsraad van het schoolnet zetelde en daar, vanuit zijn job – klaarblijkelijk was hij jurist - , informeel veel invloed had.
    De gedachte aan Nina wond hem op. Hij sloot zijn ogen, verjoeg haar beeld en toog aan het werk.

Filip Rogiers

(Uit een roman in wording, 'Verman je', deel I, hoofdstuk 3)