zondag 22 november 2009

Aire de Sentinelle (2)

Madeleine hoort het kille, mechanische geluid van de schuifdeur. Tussen de glazen kaken komt de eerste klant van de dag binnen. Ook zonder om te kijken weet ze wie zichzelf daar over de drempel sleept. Het is Roger. De enige inwoner uit het dorp Sentinelle die hier ooit een voet zet. Een manke voet. De ene helft van zijn lichaam sleept de andere helft voort. Roger is het soort mens dat zichzelf tot last is. Hij komt binnendoor, tussen de struiken die het restaurant van het dorp scheiden, want een weg tussen beiden is niet voorzien. La pauze croquante is er niet voor residentiëlen, enkel voor passanten.
Alleen Roger komt hier elke dag schuilen. Het is vermoedelijk het enige wat hen bindt. Hij komt voor de picon en de gore praat. Het eerste verschaft Madeleine hem, voor het tweede zorgt hijzelf. Hij is zwaarlijvig, maar hij praat met een hoge, bijna vrouwelijke stem. Madeleine vindt hem potsierlijk. Meer, ze walgt van hem.
Vandaag lijkt hij nog meer opgewonden dan anders.
“Het hoofd”, zucht hij, zijn blik strak gericht op het vod waarmee Madeleine de toog onder zijn neus een nijdige veeg geeft. “Het hoofd, het hoofd”, blijft hij in die eerste minuten maar herhalen. Hij schudt het genoemde lichaamsdeel heen en weer, als de kop van een koe die zich niet wil laten afvoeren.
Dan buldert hij door de zaal: "De KZ 735, genaamd Brabo, kiest het ruime sop. De kapitein heeft dorst!"
Elke ochtend geeft hij zo het startschot voor een lange drinksessie. Het rukt Aire de Sentinelle uit de ochtendlijke rusttijd, de nultijd tussen nacht en dag.
Madeleine beantwoordt Rogers roep met een eerste picon witte wijn. Ze moet haar misselijkheid overwinnen om het goedje in het glas te krijgen.

Op de mijnenveger Brabo heeft hij anderhalf jaar gediend als matroos. In de Perzische Golf, van februari 1988 tot augustus 1989. Een last hurrah, op een jaar voor zijn pensioen. Club Med, maar dan op zee. De betere fin de carrière, had hij gehoopt.
“Ik had geen vrouw om voor thuis te blijven, geen kinderen om naar te verlangen.”
In Madeleines hoofd vindt een stille implosie plaats, telkens als Roger zo van wal steekt. Hij is het levende bewijs dat geen verschil absoluter is, zelfs niet na jaren stof vergaren, dan dat tussen zij die hebben en zij die niet hebben. Of niet iemand hebben, niet geliefd hebben. Maar ze laat het nooit merken. Geen schilfertje van haar ziel wil ze deze wanstaltige matroos gunnen. Laat hem zijn verhalen maar uit de lucht grijpen. Laat hem zijn woorden maar tegen het toogblad en de muur vergooien. Ze praat niet, ze geeft niets prijs.
“Anderen werden zelf kinds aan boord”, zegt hij. “Grote, sterke mannen. Haantjes aan wal, piepkuikens aan boord. Roepen op hun mama. Zoals Fischer. Of was het Fitschler? Ik en namen! Dat hoofd van me. Het wil me niet meer volgen. Alsof het samenspant met dat ander lichaamsdeel, hier beneden.”
Op Rogers gezicht verschijnt de grijns die pestkoppen overal ter wereld gemeen hebben. Het is de grimas ook die slecht aflopende verhalen doorgaans inleidt.
“Rotmoor.”
Maar ook Madeleines hoofd wil vandaag niet mee. Zo machinaal ze het anders afsluit voor Rogers geklets, zo moeilijk lijkt het haar vandaag te zullen lukken. Ze wou dat iemand haar vandaag een behouden vaart had gewenst. Ze voelt dat ze het meer dan ooit kan gebruiken, het is voor het eerst sinds haar man spoorloos verdween, dat ze naar zo’n groet snakt. Een engel op haar pad, dat zou ze willen. Maar er is niemand. Er is niets om dit uitgestrekte land dat voor haar ligt mee te bezeilen.
“Of was het een jood? Met die naam ook.”
Het is alsof een veertje in haar hoofd op het punt staat om het met een knak te begeven.
“Wil je aub...”
Roger kijkt heel even op, ei zo na verschrikt, naar de vrouw die uit haar rol valt.
Maar ze haalt het vod nog eens over de toog, nog nijdiger dan daarnet.
“Je zou ook eens je mond kunnen... Weet je niet hoe...”
Ze maakt haar zinnen niet af. Dat heeft ze geleerd. Niets meer te vragen, niets meer te zeggen. Gordijnen dicht, gaan liggen, de ogen sluiten, de slaap proberen te vatten, niet proberen te denken aan het onheil dat je morgen wacht. Het leger in je hoofd verjagen, angsten bezweren, je niet aan de dingen bezeren.

(Wordt vervolgd)

Filip Rogiers

Ongepubliceerd

Geen opmerkingen:

Een reactie posten