woensdag 25 november 2009

Aire de Sentinelle (3)

De voormiddag is halfweg. Roger is niet langer de enige gast, maar hij vindt het geen reden om zijn stem te milderen. Evenmin zet het hem ertoe aan om niet langer exclusieve aandacht van Madeleine te verwachten.
In Madeleines hoofd waren deze ochtend zwarte gedachten rond. Ze weet niet waar ze vandaan komen. Ze borrelen op vanuit een diep en donker meer. Stilstaand, brak water. Niets verwijt ze haar man, ondanks alles. Zijn bedrog niet, zijn vlucht evenmin. Vandaag heeft ze al precies acht maanden, twee weken, twee dagen en drie uren niets meer van hem vernomen. Dat houdt ze stipt bij. Voor de gerechtelijke politie, ook, maar meer nog voor zichzelf.
Het is beter dat ik even de luwte opzoek. Men zoekt mij. Men zoekt ons.” Ik, men, ons. De risicotijd houdt aan.
Tous les oiseaux sont partis, à Paris.
De kinderen ziet ze niet zo vaak. Ze stellen geen vragen. Ze koesteren wat hun vader hen zovele, vette jaren in de schoot heeft geworpen. Ze dragen verder hun dure kleren, rijden verder met de auto die op een dag voor de deur stond. Een geluk dat zovelen gijzelt.
Een gezinnetje verkent de gelagzaal en kiest er een tafel bij het raam uit. Ze zijn de enige familie in de ruimte. De andere tafels worden doorgaans bezet door truckers. Die eten en drinken alleen en in stilte. Ook vandaag. Het zijn vaak dezelfden. Anders dan Roger zoekt geen van hen ooit contact met Madeleine. Ze kent ook hun namen niet, ze wil niet weten waar ze vandaan komen of waar ze heengaan. Nu en dan kijkt één van hen op naar het televisiescherm dat achter de toonbank tegen de muur hangt. Er is enkel beeld, geen klank. Meer dan één vork blijft nu aan de tafeltjes in de lucht hangen, want er is een item over Madonna op het journaal. Ze doet haar befaamde spreidstand.
Roger kijkt niet op. Hij vertoeft weer ergens in de Perzische golf. Of op een andere onbestemde plek in het niemandsland dat zijn leven is.
“Maddy!”
Madeleine negeert hem als hij haar zo noemt. Ze haat het wanneer Roger, onwetend, het koosnaampje dat haar man haar gaf, kaapt voor zijn vulgair, brallerig geordonneer.
Ostentatief beent ze vanachter de toonbank weg van Roger in de richting van het gezinnetje. Ze neemt een bestelling op. La pauze croquante is een zelfbedieningszaak, maar omdat het er nooit echt druk is, en om aan Roger te ontsnappen, bestelt en serveert Madeleine toch aan tafel. Dat heeft haar al menige berisping opgeleverd van de gerant, een jonge veertiger die hotelschool heeft gelopen maar hier in deze keet voortijdig gestrand lijkt in zijn carrière. Hij toont zich slechts nu en dan en altijd onaangekondigd in de zaak. Telkens laat hij Madeleine verstaan dat ze eigenlijk dankbaar mag zijn dat ze hier mag werken, zo op haar vijftigste en zonder ervaring in de horeca. Maar dat ze het spel dan ook maar beter volgens de regels kan spelen. “Er wordt niet besteld aan tafel”. Ze doet het toch.
De man en de vrouw maken een gespannen indruk. Ze kijken niet naar de televisie, ook Madeleine kijken ze niet aan. Dat doet in deze ruimte alleen Roger. Hoe langer de man en de vrouw zwijgend hun eten kauwen, hoe meer de twee kinderen -broer en zus- stampei maken.
In die mate zelfs dat nu ook Roger in hun richting kijkt. Of heeft zijn blik gewoon Madeleine gevolgd?
“Maddy!”
“Het is Madeleine”, zegt ze kortaf.
N’importe”, zegt hij. “De kapitein lust er nog één.”
Haar misselijkheid is weggeëbd. Ze vult zijn glas tot de rand. Ergens schenkt ze er een duivels genoegen in om de kletsmajoor zo snel mogelijk dronken te voeren.
Ze wantrouwt Roger met heel haar wezen. Nooit komt het in Madeleine op dat ze in deze mens misschien wel een ander viseert. Het vertrouwen dat iemand beschaamt, is het grootste zelfbedrog.
Zijn hele leven had Roger een vage hoop gekoesterd: van de radar te mogen verdwijnen. Het kon hem op het drukste moment van de dag overvallen, als hevige migraine. Een steekvlam in zijn achterhoofd. Het overviel hem met de jaren almaar vaker. Hij begon het mee te dragen als een uitwas. Het bezwaarde zijn denken en spreken. Het maakte ook zijn bewegingen lomer.
Niet het hart, wel het hoofd is de zetel van de ziel. De knoop. Het is daar dat het ergens in Roger verlossing zocht, al een leven lang. Iets gedaan te hebben, iets ongedaan te maken. Hij had nooit precies geweten wat, hij zou het nooit weten wellicht, maar het stuurde wel zijn doen en laten. Ook daar aan boord van de KZ 735, Brabo.
“Fischer of Fitschler, doet er niet toe, we noemden hem De Fiets, omdat hij elke ochtend als gek op de hometrainer te keer ging, één van de weinige manieren om ook nog wat beweging te hebben aan boord van dat verdomde sardienenblik met zijn compacte ruimtes en kajuiten waar je amper je gat kon keren. Mon cu, ton cu, kukeluku.
Onnozelaar, denkt Madeleine.
Roger stopt met giechelen.
“De Fiets was niet voor het geluk geboren. Dat is het minste wat je kunt zeggen. Maar ja, wie wel?”
Een schreeuw welt op in Madeleine. Van dieper nog dan de bodem van de poel waarvan eerder sprake. Een oerkreet die ze smoort door een dienblad vol glazen over de rand van de toonbank te duwen.

(Wordt vervolgd)

Filip Rogiers

Ongepubliceerd

Geen opmerkingen:

Een reactie posten