I. 1993
'Un homme à tout faire, dat was ik, Charles. Dertig jaar heb ik hem gediend.'
Hij wees naar de krant die hij op de toonbank had gelegd. De winkeljuffrouw volgde zijn vinger over de bladzijde en las. De anti-vormelijke prins van België hield tot op het einde van zijn dagen een overdadige levensstijl aan, meer dan zijn middelen maar toelieten. Van de ruime hofhouding die hem na zijn troonsafstand nog was toegestaan, bleven op het laatst slechts twee werknemers over: een raadgever van bedenkelijke reputatie en un homme à tout faire.
Ze keek naar de foto bij het artikel. Die man leek helemaal niet op een prins. Een ongeschoren scherp gezicht had hij, je zag er de doodskop in, een strenge mond en doffe ogen keken haar aan. Karel Graaf van Vlaanderen werd ook wel eens de prins der duisternis genoemd, las ze onder de foto.
'Ze is verdronken in hetzelfde jaar. Twee weken later.'
De winkeljuffrouw was Charles' grillige gedachtestroom gewend. Ze vond het best om hem te laten betijen. Hij deed geen kwaad. Maar soms kon ze het niet helpen en fronste ze haar wenkbrauwen. Zoals nu. Er was iets veranderd in zijn toon de jongste dagen. Sinds hij die oude kranten begon mee te dragen. Hij was er voor het eerst de winkel mee binnengestapt op de dag dat de koning stierf in Spanje. 's Avonds laat, na een helse dag, net toen ze de winkel wilde sluiten. Tot dan toe had hij haar verteld over het leven op Raversijde, het koninklijk domein waar hij de prins had gediend. En over zijn vrouw. Verdronken in het sterfjaar van de prins. Maar als zijn ogen de jongste dagen nog vochtig werden, leek het niet langer om zijn vrouw te zijn.
'Angèle, bedoel ik. Twee weken nadat de prins stierf, hebben ze haar uit het water gevist. Aan de dodentrap.'
'Verschrikkelijk toch, hoe erg. De zee geeft en neemt, meneer Charles. Zal ik ze inpakken?'
'Wat?'
'De vaas.'
Charles keek naar de vaas die tussen hen op de toonbank stond. Elke week stapte hij de bloemenwinkel binnen, sinds een jaar, soms meerdere dagen per week. Nog nooit had hij bloemen gekocht. Hij had alleen belangstelling voor de vazen. Kristal. De winkeljuffrouw vroeg zich af waar hij er mee bleef. Hij woonde in een flat op de dijk, op de zesde verdieping. Twintig had hij er al gekocht bij haar. Minstens. En als het waar was wat hij vertelde, had hij er thuis nog eens zo'n honderd. Verzameld door Angèle.
'Nee, het is dié vaas niet. Er was er zo maar één, ik weet het heel zeker. Angèle vond het de mooiste van allemaal. En op een dag was ze weg, die vaas. Het kristal moest worden bijgeslepen, zei ze. Het is te dof geworden. Dat zei ze, Angèle. En ik zei: Mens, wie heeft er nu ooit zoiets bespottelijks gehoord? Ze stond te trillen als de vaas zelf als er vantijds een camion door de straat passeerde. Als een espenblad, Angèle.'
Charles draaide de vaas op de toonbank behoedzaam tussen zijn grote handen. Oudemannenhanden, dacht de winkeljuffrouw. Groot, bevlekt, glazig. Wat er in een mensenleven allemaal door moet. Wat er allemaal moet worden gepamperd, gestreeld, geslagen, gebald, geknepen, getrokken, geduwd.
'We hebben er daarna nooit meer over gesproken, over die vaas. Ik ben er maar één keer op teruggekomen. Toen ze jaren later ziek werd en in het hospitaal moest, zei ik: ze gaan u wat bijslepen, Angèle, uw hart is te dof geworden. Ze is niet lang ziek geweest. Ze is niet meer naar het hospitaal geraakt. Ze hebben haar uit het water gevist. Ik zag het vanuit mijn flat, maar ik wist niet dat zij het was. Ook niet toen ze haar onder mijn ogen wegdroegen. Het waren vreemde dagen. We leefden in een roes, Angèle en ik. Dagen na elkaar zagen we op de televisie onze overleden prins. Maar we konden er niet goed tegen. Angèle zowel als ik. We liepen de kamer uit om iets te halen, of we zetten de televisie uit. De kranten lazen we ook al niet. Ik toch niet. Ik dacht dat Angèle het ook niet wou omdat ze dacht dat het mij verdriet deed. Ik dacht dat ze mij wilde sparen.'
'Ik had ze graag leren kennen, uw vrouw, meneer Charles.'
'Ik had hém beter moeten kennen, juffrouw.' Ze schrok van zijn plotselinge bitsheid.
'We hoorden het 's morgens op de radio. Woensdag 1 juni 1983. In Oostende is prins-regent Karel overleden. En diezelfde morgen belde de postbode aan. Met een groot pak. Breekbaar. Een kristallen vaas.'
'Wat zal u blij geweest zijn, meneer Charles.'
'Met een kaartje erbij. Voor mijn compagnon Charles. Een souvenir van de bevroren zee. In de verstilling, het leven. Een teken van erkentelijkheid, voor zijn homme à tout faire. Ik heb jaren naar zijn verhalen geluisterd. Het mooiste jaar was 1963. Toen was de rand van de Noordzee bevroren. Ah Charles! Voyez la nature, c'est l'art même. Hij was een eenzame man, juffrouw. Zeer eenzaam.'
'En dat voor een prins.'
'Toen zijn inboedel in 1980 werd verkocht, hebben Angèle en ik het ook gezien op televisie. We zagen een man zwaaien met een pispot. Het was beschamend. Die vaas was er toen niet bij. En ik dacht die woensdag toen hij stierf en ik dat pak opendeed: hij heeft ze gered voor mij. Hij heeft ze uit de handen van de haaien gehouden. Die vaas, dat was ze. Ik ben er heel zeker van. Dat was ze, de vaas die jaren geleden verdwenen was. Angèle stond perplex. We hebben er niet meer over gepraat. Dat hij aan u gedacht heeft, Charles. Het was een schone mens. Dat was alles wat ze zei.'
'En? Pak ik ze in?'
Hij draaide de vaas een laatste keer om in zijn handen. 'Dan blijft hij staren in een hel kristal tussen de ramen en zijn ogen, tot hij zichzelf benadert voelt en aangezien. Roland Holst, juffrouw. Er was niemand meer om het aan te zeggen toen. Geen ogen meer om in te kijken.'
(Wordt vervolgd)
Filip Rogiers
Eerder verschenen in 'Mooie jonge honden. Nieuw Vlaams literair talent.' Samenstelling redactie De Brakke Hond, Uitgeverij Van Halewyck
Geen opmerkingen:
Een reactie posten